Paragraaf 1


OPDRACHT 2V H4 Paragraaf 1 Pruikentijd

BLAUWE OPDRACHTEN

Leg uit dat Frankrijk economische bloei, maar ook armoede kende.

De nijverheid en de handel kwamen tot bloei, maar derde stand moest veel geld betalen (belasting en indirecte belasting, plus gratis werken en verplicht gebruik maken van middelen).

Antwoord:

Frankrijk kende economische bloei want de handel  (veel schepen uit Amerika) en de nijverheid (grote textiel- en wapenbedrijven) groeiden, maar kende ook armoede omdat boeren te veel moesten betalen aan hun landheer (en de koning en de kerk).

Verbeterde antwoord:

De nijverheid en de handel kwamen tot bloei, maar derde stand moest veel geld betalen aan hun landheer, de koning en de kerk (belasting en indirecte belasting, plus gratis werken en verplicht gebruik maken van middelen).

Wie bracht het geld binnen in Frankrijk en wie profiteerde daarvan? Leg je antwoord uit.

De (land)arbeiders en boeren brachten het geld binnen en de koning en landsheren profiteerde daarvan, want de (land)arbeiders en boeren betaalden de koning en landsheren.

Antwoord:

De landbouw  bracht het meeste geld binnen in Frankrijk (85% van de mensen leefden daarvan) en de grootgrondbezitters, de koning en de kerk  profiteerden daarvan want de boeren betaalden hun.

Verbeterde antwoord:

De landbouw bracht het geld binnen en de koning, kerk en landsheren profiteerde daarvan, want de (land)arbeiders en boeren betaalden de koning, kerk en landsheren.

Hoe ontstond het idee dat je door de rede alles kan verklaren?

Deze ontstond doordat er veel wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen waren gedaan. Mensen dachten nu dat je met de rede, het verstand, alles kon begrijpen en verklaren.

Antwoord:

Door de ontdekkingen uit de 17e eeuw (de wetenschappelijke revolutie) ontstond het idee dat je door de rede alles kan verklaren.

Hoe wilden de verlichters het bestuur veranderen?

De standenstaat moest worden vervangen door een staat waar de wet voor iedereen gelijk was en iedereen, zelfs de koning, zich aan de wet moest houden: een rechtsstaat.

Antwoord:

De verlichters wilden geen absolutisme, maar bestuur door het volk. Er moest een rechtsstaat komen waar mensen tolerant waren en als gelijken met elkaar omgingen.

Toon aan met voorbeelden dat de tijd van de verlichting belangrijk is voor onze tijd (nu).

De tijd van de verlichting is belangrijk voor onze tijd, omdat we door de mensen die er toen op die manier over dachten een rechtsstaat hebben, waar iedereen gelijk is. We hebben nu een democratie, doordat de mensen toen wilde dat we meer te zeggen hadden en in opstand mochten komen.

Antwoord:

Voorbeelden dat de tijd van de verlichting belangrijk is voor onze tijd zijn de verlichtingsidealen  die nu normaal zijn geworden; rechtsstaat, tolerantie, machtenscheiding, democratie.

GELE OPDRACHTEN

Leg uit met drie voorbeelden dat het in de 18e eeuw in Nederland minder goed ging dan in de Gouden Eeuw.

Drie voorbeelden dat het in de 18e eeuw in Nederland minder goed ging dan in de Gouden Eeuw:

  1. Nederland raakte in de nijverheid in verval.
  2. Armoede en werkloosheid namen toe.
  3. De VOC leed verlies.

Antwoord:

Drie voorbeelden dat het in de 18e eeuw in Nederland minder goed ging dan in de Gouden Eeuw;  armoede en werkloosheid namen toe, handel en nijverheid namen af,  de VOC leed verlies.

Verbeterde antwoord:

Drie voorbeelden dat het in de 18e eeuw in Nederland minder goed ging dan in de Gouden Eeuw:

  1. Nederland raakte in de nijverheid en handel in verval.
  2. Armoede en werkloosheid namen toe.
  3. De VOC leed verlies.

Wie hadden het goed in Nederland en wie niet?

De mensen die het goed hadden waren de adel en hogere burgerij. De mensen die het niet goed hadden waren de armen.

Antwoord:

De adel en de rijke burgerij hadden het goed in Nederland, maar de armen in de steden niet.

Wie hadden het goed in Frankrijk en wie niet?

De mensen die het goed hadden waren de geestelijken, de edelen, de landsheren en de koning. De mensen die het niet goed hadden waren de boeren, de (land)arbeiders en de rest van de burgers, maar vooral de boeren.

Antwoord:

De adel, de kerk en de koning hadden het goed in Frankrijk, maar de boeren niet.

Verbeterde antwoord:

De mensen die het goed hadden waren de de adel, de kerk en de koning. De mensen die het niet goed hadden waren de boeren.

Wat is de driemachtenleer?

De driemachtenleer is een systeem om machtsmisbruik te voorkomen. Het bestaat uit drie onderdelen: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Deze mochten niet in één hand zijn.

Antwoord:

De driemachtenleer is het idee dat macht moet worden gescheiden in een uitvoerende, een wetgevende en een rechterlijke.

Waarom werd die leer bedacht?

Deze leer werd bedacht om machtsmisbruik te voorkomen.

Antwoord:

Die leer werd bedacht om het absolutisme onmogelijk te maken.

Verbeterde antwoord:

Deze leer werd bedacht om het absolutisme niet mogelijk te maken.

Noem 3 ideeën van verlichters die met bestuur te maken hebben.

Drie ideeën van verlichters die met bestuur te maken hebben:

  1. Een rechtsstaat.
  2. De driemachtenleer.
  3. Het parlement.

Antwoord:

3 ideeën van verlichters die met bestuur te maken hebben; de driemachtenleer, de rechtsstaat, tolerantie, parlement.

Noem 3 ideeën van verlichters die met geloof te maken hebben.

Drie ideeën van verlichters die met geloof te maken hebben:

  1. God heeft wereld geschapen, maar bemoeit zich er verder niet mee (het deïsme)
  2. Het atheïsme.
  3. Vrijheid van godsdienst.

Antwoord:

3 ideeën van verlichters die met geloof te maken hebben; tolerantie, deïsme en atheïsme.

Hoe werden de verlichtingsideeën verspreid?

De verlichtingsideeën werden verspreid d.m.v. boeken en genootschappen om te luisteren naar spreekbeurten van wetenschappers en filosofen, om te discussiëren over de maatschappij of om te kijken naar proeven en nieuwe uitvindingen.

Antwoord:

De verlichtersdeeën werden verspreid via boeken, zoals de encyclopedie en via genootschappen (praatclubs).

GROENE OPDRACHTEN

Beschrijf de sociale ongelijkheid (verschillen tussen mensen in welvaart, macht en aanzien) in Frankrijk.

De koning, adel en geestelijken in Frankrijk hadden bijna al het geld, alle macht en al het aanzien. De burgers hadden geen macht of aanzien en de boeren hadden zelfs geen geld.

Antwoord:

In Frankrijk hadden de adel en de kerk (bijna al) het geld (ze hoefden geen belasting te betalen, de macht (alleen zij mochten besturen) en het aanzien (zij waren belangrijk, kijk naar hun kleding, kunst, huizen enz), de boeren hadden geen van drieën, burgers hadden geen macht of aanzien, rijke burgers geen macht.

Waarom waren de verlichters optimistisch?

De verlichters waren optimistisch, omdat je met verstand alles kon begrijpen en verklaren en het zou leiden tot een betere wereld en een beter leven.

Antwoord:

De verlichters waren optimistisch omdat het verstand al voor oplossingen had gezorgd in de wetenschappelijke revolutie.

Verbeterde antwoord:

De verlichters waren optimistisch, omdat het verstand al voor oplossingen had gezorgd in de wetenschappelijke revolutie.

Waarom waren ze kritisch tegen de kerk?

Ze waren kritisch tegen de kerk, omdat ze vonden dat over het geloof niet met argumenten te twisten viel en dat er niet één ware godsdienst kon bestaan. Daarnaast keerden ze zich tegen godsdienstig fanatisme en pleitten voor tolerantie.

Antwoord:

Ze waren kritisch tegen de kerk omdat ze geloven niet verstandelijk vonden, omdat de kerk niet tolerant was en omdat de kerk profiteerde van de ongelijkheid in Frankrijk.

Verbeterde antwoord:

Ze waren kritisch tegen de kerk, omdat ze geloven niet verstandelijk vonden, de kerk niet tolerant was en de kerk profiteerde van de ongelijkheid in Frankrijk.

Toon aan dat de verlichters tegen het absolutisme waren.

Ze vonden dat de standenstaat moest worden vervangen door en staat waar de wet voor iedereen gelijk was en iedereen, zelfs de koning, zich aan de wet moest houden: een rechtsstaat. Het absolutisme was gebaseerd op de gedachte dat de koning alleenheerser was, omdat hij zijn macht van God kreeg, maar de verlichters wilde bestuur door het volk. Waar iedereen gelijk was en iedereen zich aan de wet moest houden.

Antwoord:

De verlichters wilden geen absolutisme, maar bestuur door het volk. Er moest een rechtsstaat komen waar mensen tolerant waren en als gelijken met elkaar omgingen. Onder het absolutisme was geen wet, geen gelijkheid en geen tolerantie.

Heeft Nederland nu een trias politica? Leg je antwoord uit.

Nederland heeft nu een trias politica, want we hebben een parlement dat wetten maakt, een regering die regeert en de wetten uitvoert en onafhankelijke rechters die volgens de wetten rechtspreken.

Antwoord:

Ja, Nederland heeft nu een trias politica de uitvoerende macht is de regering, de wetgevende macht is het parlement en de rechterlijke macht zijn de rechters en rechtbanken.

Welk begrip uit deze paragraaf wordt hier afgebeeld? Leg je antwoord uit.

Het begrip dat hier wordt uitgebeeld is de standenmaatschappij: De geestelijkheid vormde de eerste stand, de adel de tweede en de rest van de bevolking de derde.

Antwoord:

Het begrip uit  paragraaf 4.1 dat hier wordt hier afgebeeld is de standenmaatschappij, de adel en de geestelijkheid (kerk) leunen op de boer die al het werk moet doen.

Verbeterde antwoord:

Het begrip dat hier wordt uitgebeeld is de standenmaatschappij:

De adel en geestelijkheid leunen op de boer die al het werk doet.

Wat is de mening van de tekenaar?

De schrijver vindt het oneerlijk, dit zie je doordat de boer oud getekend is en er niet heel goed meer uitziet, terwijl de anderen er wel gezond en goed uitzien.

Antwoord:

De mening van de tekenaar is dat dit niet eerlijk is, de boer is arm en oud, de beide anderen zien er goed en gezond uit, die kunnen zelf lopen.

BEOORDELING

Als je de opdracht af heb gemaakt wordt dat beoordeeld.

O = onvoldoende, niet (helemaal) gemaakt of gemaakt met veel fouten (cijfer 5)

V = voldoende, gemaakt zonder veel fouten (cijfer 6,5)

G = goed, gemaakt (bijna) zonder fout en extra werk gemaakt (cijfer 8)

Extra werk maken betekent  geel maakt ook blauw, blauw maakt ook groen, groen maakt ook de samenvatting. Als je beide opdrachten, dus ook de moeilijkere opdracht, voldoende hebt gemaakt krijg je een G.

Ik heb alle opdrachten gemaakt, ofterwijl een G.