Paragraaf 3 + 4
Democratie in Nederland in verband met politiek-maatschappelijke stromingen.
In de 19e eeuw ontstonden in Nederland verschillende politiek-maatschappelijke stromingen. Ze streden voor het kiesrecht. De leiders van politieke groepen scholden elkaar uit. Vaak leidden deze meningsverschillen tussen leiders tot daadwerkelijke vechtpartijen tussen burgers. Later hebben ze wel samen gezorgd voor een democratisch Nederland. Waardoor ontstonden deze politiek-maatschappelijke stromingen? Welke politiek-maatschappelijke stromingen waren er en wat waren hun ideeën? Waarom kwam er in Nederland een democratie?
Verschillende politiek-maatschappelijke stromingen
Na de nederlaag van Napoleon waren op veel plekken in Europa weer koningen, edelen en regenten aan de macht gekomen, hierdoor had het volk niks te zeggen en werd er bijna niet meer naar parlementen geluisterd. Er waren groepen mensen die hier verandering in wilden brengen. Hierdoor ontstonden aan het begin van de 19e eeuw, rond het jaar 1820, nieuwe politieke stromingen. Ze hadden allemaal hun eigen streven en manier van denken en hadden eigen belangen en ideeën over hoe Nederland moest worden. Hierdoor was tussen deze politiek-maatschappelijke stromingen een felle strijd losgebroken. Hun leiders scholden elkaar uit en hun fanatiekste aanhangers gingen af en toe zelfs met elkaar op de vuist.
Liberalisme
De liberalen wilden de idealen uit de democratische revoluties en de verlichting weer in de praktijk brengen en streefden naar burgerlijke vrijheden. Waarvan ze het meest voor de economische vrijheid waren: elk individu moest vrij kunnen beschikken over zijn bezit en ermee kunnen doen was hij wilde, zonder last te hebben van allerlei regels. Volgens de liberalen moest het parlement worden gekozen door de verlichte burgers en moest het parlement dan ook de hoogste macht hebben.
Socialisme
De socialisten wilden net als de liberalen de idealen uit de democratische revoluties en de verlichting weer in de praktijk brengen, maar zij streefden in tegenstelling tot de liberalen meer naar de gelijkheid. Ze vonden dat de verschillen tussen arm en rijk kleiner moesten worden. Het boek van Karl Marx (Duitse econoom en filosoof) was voor veel socialisten als de bijbel voor de christenen, ze baseerden zich dan ook op zijn ideeën. Volgens Marx konden arbeiders door het kapitalisme nooit een menswaardig bestaan krijgen en zouden ze altijd door hun werkgevers worden uitgebuit. Hij vond daarom dat ze met een revolutie de macht moesten grijpen en productiemiddelen van de bezittende klasse afnemen, pas dan zou een rechtvaardige samenleving ontstaan.
Confessionalisme
De conservatieven verzetten zich tegen meer vrijheid, gelijkheid en democratie en verdedigden de macht van traditionele gezagsdragers. Zij baseerden zich op het christelijk geloof er verwierpen de ideeën van de verlichting. Ze waren vooral tegen het idee dat mensen op hun verstand moesten afgaan.
Antirevolutionair
De protestanten noemden zich antirevolutionair. Hun leider was dominee Abraham Kuyper, volgens hem moest de hele maatschappij gehoorzamen aan de Bijbel. Veel van zijn aanhangers waren boeren en eenvoudige burgers zonder stemrecht. Zijn belangrijkste doel was door de overheid betaald christelijk onderwijs. De grondwet van 1848 gaf namelijk vrijheid van onderwijs, waardoor gelovigen eigen scholen mochten stichten (bijzonder onderwijs), maar dit moesten ze zelf betalen. De overheid betaalde alleen het openbaar onderwijs. Liberalen waren tegen het financieren van bijzonder onderwijs door de overheid, dat onderwijs hield de kinderen volgens hen dom. Om toch geld te krijgen stichtte Kuyper in 1879 een politieke partij, de Anti Revolutionaire Partij (ARP). Dit was de eerste landelijke politieke partij van Nederland.
Ook katholieken gingen zich aan het eind van de eeuw tegen de liberalen en socialisten keren. Vanouds waren protestanten en katholieken vijanden van elkaar, maar in de schoolstrijd werkten ze samen. Ze konden alleen winnen als ze de liberalen versloegen. Nederland had een districtenstelsel, de katholieken en antirevolutionairen spraken af dat als in een district de kandidaat van de een was uitgeschakeld, die zijn aanhangers zou oproepen op de ander te stemmen. Kuyper werd hierdoor minister-president en in 1917 lukte het om de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs af te dwingen.
Feminisme
Feministen zijn tegen de ongelijke verhoudingen tussen mannen en en vrouwen en emancipatie nastreven op economisch, politiek, sociaal en persoonlijk vlak.
De vaderlijke koning
Na de franse tijd (1795-1813) werd Nederland met België samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden, omdat de geallieerden die Napoleon verslagen hadden, wilden dat er een sterke staat kwam die Frankrijk in toom kon houden. Nederland werd een constitutionele monarchie met een grondwet en een parlement met een Eerste Kamer (gekozen door de koning) en Tweede Kamer (gekozen door de regenten). De zoon van de laatste stadhouder werd koning Willem I. Hij was staatshoofd en regeringsleider, hij mocht ministers van kabinet benoemen en ontslaan, hij besloot over het legen, de buitenlandse politiek, de kolonies en de schatkist en hij mocht besluiten maken zonder overleg. De Belgen kwamen in 1830 in opstand en scheidden zich af van het Koninkrijk der Nederlanden.
Volksopstanden
In 1840 werd Willem I opgevolgd door zijn zoon Willem II. Het was gebleken dat de oude koning jarenlang ongemerkt veel te veel geld had uitgegeven, de liberalen eisten daarom een sterk parlement dat de regering kon controleren. Vanaf 1845 nam de ontevredenheid onder het volk toe, door mislukte aardappeloogsten ontstond hongersnood. Er waren demonstraties in Den Haag en Amsterdam, al dagenlang schreeuwden er menigtes op straat. Om te voorkomen dat Willem II werd afgezet, gaf hij toe aan de liberalen, de liberale leider Thorbecke mocht een nieuwe grondwet schrijven. Deze werd hetzelfde jaar van kracht.
De grondwet van Thorbecke
De grondwet van 1848 gaf Nederland en parlementair stelsel:
- Wetten waren alleen geldig na goedkeuring van het parlement.
- De regering mocht alleen met parlementaire goedkeuring geld uitgeven.
- Het parlement moest de regering controleren.
- De regering moest het parlement over alles informeren.
- De koning bleef staatshoofd, maar verloor macht.
- Ministers verantwoordelijk voor alles wat hij in het openbaar deed en zei.
- De Tweede Kamer werd gekozen door de burgers.
- De Eerste Kamer werd gekozen door de Provinciale Staten.
- Provinciale Staten werden gekozen door de burgers.
- De grondwet garandeerde de burgerlijke vrijheden.
- Vrijheid van vereniging en vergadering, godsdienstvrijheid, persvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Uitbreiding van het kiesrecht
Thorbecke vond dat alleen welvarende mannen verstandig genoeg waren om mee te beslissen over het landsbestuur. Daardoor kwam er een censuskiesrecht: alleen mannen die genoeg belasting betaalden mochten stemmen, dit was 10% van de volwassen mannen. In 1887 werd dit aantal verdubbeld, veel politici wilden kiesrecht nog verder uitbreiden en socialisten eisten algemeen mannenkiesrecht. Dus in 1896 werd het kiesrecht uitgebreid tot de helft van de volwassen mannen. De socialisten vonden dit niet genoeg, ze gingen demonstreren voor algemeen mannenkiesrecht en de feministen eisten vrouwenkiesrecht. Ze kregen hun zin: in 1917 kwam er algemeen mannenkiesrecht en in 1919 algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen.
Conclusie
In Nederland ontstonden politiek-maatschappelijke stromingen doordat groepen mensen verandering wilden brengen in de manier van besturen. Voorbeelden hiervan zijn de liberalen, socialisten, conservatieven, protestanten (antirevolutionair) en femisten. Ze hadden een eigen streven en manier van denken. In Nederland was er maar een klein deel van de bevolking dat mocht stemmen. Veel van de verschillende stromingen hadden een eigen deel van de bevolking waarvan ze wilden dat deze het kiesrecht kregen. Daarom kwamen ze in opstand, dit leidde tot succes. In 1919 kwam het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. Nederland werd een democratie.
Maak jouw eigen website met JouwWeb